
Ik was 27 jaar oud en woonde nog thuis bij mijn vader en diens moeder. Die laatste heeft mij en mijn broer opgevoed. We leefden een eenvoudig bestaan in haar huis. Je mag wel zeggen dat we onderaan de maatschappelijke ladder bengelden met weinig financiële middelen.
Rond deze leeftijd ben ik totaal overspannen geraakt en weggegleden in een depressie. Zelfs de simpelste dingen lukten me niet meer en mijn hoofd was een grote wervelwind van terugkerende negatieve sombere gedachten. Dag en nacht raasde deze wervelwind gestaag verder in mijn hoofd. Je slaapt niet meer goed. Daardoor ben je nog futlozer dan je al was, en worden je gedachten nog donkerder. Je zit gevangen in een negatieve spiraal waaruit je geen uitweg meer ziet.
Je bent op dat moment eigenlijk een kip zonder kop, want je ratio is voor onbepaalde tijd met vakantie en het enige waar je nog toe in staat bent is doemdenken. Je angsten en onzekerheden nemen de regie over en bezetten je hoofd.
Het was alsof er een enorm vergrootglas lag op alles wat ik voorheen al niet goed vond aan mezelf. Het kritische destructieve stemmetje in mijn hoofd had een parlofoon gekregen.
Ik voelde me totaal verloren en machteloos.
Ik had op dat moment totaal geen idee waarom ik me zo voelde en waarom dit me nu overkwam. Ik was tamelijk wereldvreemd opgevoed en gevoelens waren er alleen maar om weg te stoppen. Er was ook nooit gepraat over de postnatale depressie van mijn moeder, dus ik had ook geen notie over wat een depressie eigenlijk is. Mijn vader had trouwens niet het empathisch vermogen om iets zinnigs te zeggen over de depressie van mijn moeder. Wat mentale problemen betrof, had ik totaal geen kaas gegeten, dus ik wist ook niet wat ik met mezelf aan moest. Het enige dat ik wel wist, was dat ik niet in staat was om te werken. Ik schaamde me diep voor de buitenwereld omdat ik dacht dat men aan me zou zien wat ik van binnen voelde, dat ik een zwakkeling was of gek geworden was.
Ik herinner me nog de troostende woorden van mijn vader die zei: “Je moeder had dat ook en jij zal dat wel van haar hebben”. Dat gaf de burger moed.
Mijn vader had mijn oom (de broer van mijn moeder), die psychiater was, gebeld en uitgelegd wat er aan de hand was. Mijn oom had mijn vader op het hart gedrukt dat de klok op vijf voor twaalf stond, dat ik dringend hulp nodig had en dat hij me wel kon helpen.
Zo ben ik op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis beland waar mijn oom werkte. Daar kreeg ik te horen dat ik een ongezonde symbiotische relatie met mijn vader had en dat het tijd was om daar iets aan te doen. Ik was daar tot dan toe totaal blind voor geweest en wist ook eigenlijk niet beter. Gedurende de maanden die volgden had ik heel veel tijd om na te denken. Ik had mijn gevoelens altijd weggestopt, genegeerd en had dus ook nooit geleerd om ze onder woorden te brengen. Het was des te moeilijker om met mijn eigen oom te praten over hoe ik me voelde. De schaamte en het gevoel van waardeloosheid hielpen hier ook niet echt bij.
Heel geleidelijk gingen mijn ogen open. De rust en de afstand tot mijn dagelijks leven hielpen om alles weer op een rijtje te zetten. De focus, die eerst alleen maar lag op alles wat ik afkeurde aan mezelf, schoof nu langzaam naar de dynamiek binnen ons gezin en het gedrag van mijn vader. Het voelde alsof ik nog maar net aan een puzzel van 1000 stukjes was begonnen en nog geen idee had welke afbeelding de puzzel zou krijgen. Wat ik voorheen als “normaal” had gezien, werd nu in twijfel getrokken en onder de loep genomen.
Ook al leek het voor mij alsof de depressie uit het niets kwam, toch was deze zich al jaren aan het opbouwen tot een laatste druppel de emmer deed overlopen. De laatste druppel lijkt dan de oorzaak te zijn, maar de emmer is al jaren langzaam aan het vol lopen.
De depressie was het alarmsignaal dat ik nodig had om “wakker” te worden en het stuur van mijn leven in eigen handen te nemen, in plaats van geleefd te worden. Eerst moest ik leren om mezelf genoeg te waarderen om naar mijn eigen gevoelens te luisteren, deze gevoelens te uiten en ernaar te handelen.
Ik herinner me nog goed de allereerste keer dat ik voor een psycholoog zat en deze me vroeg hoe ik me voelde. Die vraag overviel me en ik moest hem het antwoord schuldig blijven. Nog nooit had iemand me gevraagd hoe ik me voelde. Erger nog, ik had mezelf nog nooit gevraagd hoe ik me voelde.
Het voelde als een groot zwart gat vanbinnen waarin alles verdween om zo diep mogelijk weggestopt te worden. De dikke burchtmuren die ik om me heen had opgetrokken om mezelf te beschermen, hadden ervoor gezorgd dat ik zelf stikte en moesten nu stilaan afgebroken worden.
Als je dikke muren om je heen bouwt als bescherming, dan ben je ook onbereikbaar voor mensen die het goed met je voor hebben. Je gunt jezelf misschien de warmte en liefde niet, maar je loopt deze sowieso mis als je je muren niet durft laten zakken.
Ik was 27 en stond nog maar aan het begin van een lang, soms pijnlijk maar leerzaam en noodzakelijk proces van vallen en weer opstaan, om mezelf te bevrijden van de invloed van mijn verleden.